OUD / Teamspirit! – Kern

Met z'n allen

Algemeen (per organisatie)

  • Duur – 40 minuten
  • Deelnemers – min. 6 / max. 12
  • Afmeting – gebruik de ruimte die je hebt

Materiaal

  • Pion 6x (optioneel)
  • Dopje 28x (12x rood, 12x groen, 12x blauw, 12x geel)
  • Hoepel 9x (3x rood, 2x groen, 2x blauw, 2x geel)
  • Stip 12x (3x rood, 3x groen, 3x blauw, 3x geel)
  • Bal (klein) 4x (1x rood, 1x groen, 1x blauw, 1x geel)
  • Springtouwtje 2x
  • Pittenzakje 4x (1x rood, ,1x groen, 1x blauw, 1x geel)
  • Dobbelsteen 1x
  • Frisbee 4x (1x rood, ,1x groen, 1x blauw, 1x geel)
  • Bekertje 12x (niet in de tas)

Organisatie

  • Maak groepjes van 3 kinderen.
  • Elk groepje start bij spel 1.

Aandachtspunten 

  • Zet de spellen ver genoeg uit elkaar
  • Controleer of iedereen eerlijk speelt
  • Geef de teams een kleur, zodat iedereen een eigen kleur heeft bij de spellen
    (rood-groen-geel-blauw)
  • Je kan pionnen gebruiken om de spellen mee aan te geven
  • Met 2 teams, hoef je ook maar 2 kleuren uit te zetten.

  

Plattegrond 

Oefenstof

Oefening

Ronde 1:
Het doel van het spel is om met je groepje bij het verste spelletje te komen van alle teams binnen 10 min.

Elk spel moet je met het hele team uitvoeren.
Pas als iedereen uit je team het spel heeft voltooid, mag je met je team door naar het volgende spel.

Het team dat na 10 min bij het verste spel staat, heeft gewonnen.

Ronde 2:
De volgende ronde krijgen de teams een voorsprong.

Ben je in ronde 1 als eerst geëindigd? Dan start je bij spel 1
Ben je in ronde 1 als tweede geëindigd? Dan start je bij spel 2
Ben in ronde 1 als derde geëindigd? Dan start je bij spel 3 Etc.

Daarna kan je de teams husselen en weer helemaal opnieuw beginnen.

 

Spellen:

  1. Sprinten

    Kind A rent naar het dopje en weer terug. Daarna mag de volgende uit het team rennen. Als alle kinderen uit het team 1x hebben gerend, mogen ze naar het volgende spel.

  2. Rol de bal in de hoepel
    Alle kinderen uit het team moeten 1x de bal in de hoepel rollen vanaf de stip.

    Pas als het iedereen uit het team een keer is gelukt, mogen ze naar het volgende spel.

  3. Stapelen
    Kind A pakt een beker en springt in de hoepels. Zijn beker zet hij op de stip met de dichte kant beneden. Daarna springt kind A door de hoepels terug en tikt kind B aan uit zijn team. Ook kind B neemt een bekertje mee en zet de die bovenop de beker die er al staat, met de dichte kant boven. Tot slot mag kind C het bekertje brengen. Kind C zet de beker met de dichte kant beneden op de vorige 2 bekers.
    Blijft de toren 3 sec staan? Dan mogen ze als team naar het volgende spel.
    Valt de toren? Dan moet het spel weer helemaal opnieuw worden gespeeld.

  4. Balanceren

    Kind A uit het team legt een pittenzakje op z’n hoofd. Zonder het zakje vast te houden, gaat het kind over het parcours à over de dopjes stappen, over het touwtje balanceren, over de dopjes stappen, over het touwtje stappen.

    Als het is gelukt om terug bij de start te komen zonder dat het zakje is gevallen, dan mag het volgende kind over het parcours met het pittenzakje.
    Als alle 3 de kinderen uit het team het parcours hebben gedaan, mogen ze als team naar het volgende spel.

    Als een pittenzakje onderweg valt, moet het kind opnieuw beginnen. Als een pittenzakje onderweg valt, moet het kind opnieuw beginnen. 

  5. Dobbelen
    Met je team moet je 3x 6 hebben gegooid. Als er meerdere teams bij dit spel zijn, dan moeten de teams wachten op hun beurt. Je gooit dan om en om. Heb je als team 3x een 6 gegooid (maakt niet uit wie)? Dan mogen ze als team naar het volgende spel

  6. Frisbeeën

    Alle teamleden staan bij een dopje.
    De frisbee moet van kind A, naar B, naar C, terug naar B en terug naar A.
    Als dit lukt zonder dat de frisbee valt, mogen ze als team naar het volgende spel.
    (Je gaat gewoon weer door naar spel 1).

    Valt de frisbee? Dan moet de frisbee weer bij kind A beginnen.